• af·drui·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdruipen
ˈɑfdrœʏpə(n)
droop af
dropˈɑf
afgedropen
ˈɑfxəˈdropə(n)
klasse 2 volledig

afdruipen

  1. ergatief het geleidelijke proces waarmee aangehecht vocht van een vast oppervlak valt
    • Het zeepsop droop langzaam van de borden af. 
  2. ergatief smadelijk weggaan
    • Er zat na die onverwacht felle tegenstand niet veel anders op dan af te druipen. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be