• af·druk·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdrukken
drukte af
afgedrukt
zwak -t volledig

afdrukken

  1. inergatief in- of uitschakelen door op een knop te drukken
    • Wie het eerste afdrukt, gaat naar de volgende spelronde. 
  2. overgankelijk (op papier) weergeven d.m.v. een printer of een drukpers
    • De scholier wilde zijn rapport afdrukken. 

de afdrukkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afdruk
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be