• vrij·en
  • In de betekenis van ‘minnekozen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vrijen
vree
vrijde
gevreeën
gevrijd
klasse 1

zwak -d

volledig

vrijen

  1. inergatief relatie met iemand hebben
  2. inergatief (seksualiteit) de liefde bedrijven
  3. inergatief knuffelen en kussen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]